vrijdag 13 december 2013

Vlinders



Een oude vrouw heeft twee grote kruiken, die ze aan de uiteinden van een staak op haar schouders draagt als ze water gaat halen. Aan het eind van haar lange tocht, van de put naar huis, is een van de kruiken waar een barst in zit, nog maar half vol. De kruik die heel is, is trots op zichzelf, maar de arme gebarsten kruik schaamt zich dat ze lek is. Ze is verdrietig omdat ze nog maar half werk kan leveren. Twee jaar later spreekt ze de oude vrouw aan als ze vlak bij de bron zijn: “Ik schaam me, want door de barst die ik heb druppelt al het water weg als we naar huis lopen.” De oude vrouw glimlacht:” Heb je gezien dat er bloemen bloeien aan jouw kant van de weg, en aan de andere kant niet? Omdat ik wel wist dat je lek was, heb ik aan jouw kant van de weg zaadjes gestrooid. Iedere dag heb je ze op de terugweg water gegeven. Dankzij jou pluk ik al twee jaar prachtige bloemen voor op mijn tafel.” De kruik slaakte een zachte zucht terwijl twee vlindertjes fladderden in het Licht.  

Drie rode rozen

Van drie zangen de eerste
en van die eerste een fragment.
Vraag niet, waar het geheel is,
aanvang en end.
 
Want alles is fragment.
 
Deel van het
alomvattende, dat men niet kent,
dat ik aanwezig weet of alleen maar vermoed,
dat ik niet uitspreken en toch uitspreken moet,
dat mij beheerst, dat mij gehoorzaamheid gebiedt
en als ik zoek en luister, dan vind ik het niet.
 
Er is in ieder woord een
woord,
dat tot het onuitsprekelijke behoort.
Er is in ieder deel een deel
van het ondeelbare geheel
gelijk in elke kus, hoe kort,
het hele leven meegegeven wordt