vrijdag 17 juli 2015

Tiengemeten



Ruim op tijd komen we aan op het parkeerterrein aan de Nieuwendijk. Aan de overkant van het Vuile Gat ligt Tiengemeten, onze bestemming. We stappen uit en strekken onze benen en verbazen ons over de stilte. Geen geluid van motor en airco, slechts het ruisen van de straffe wind, het murmelen van het water en tsjirpende insecten. Zeemeeuwen zeilen zijwaarts door de lucht. Libellen dansen stilletjes over de rietpluimen. Een zwerm spreeuwen dwarrelt boven het Haringvliet, valt uiteen en sluit weer aan. Een stijgend stipje hoog boven ons en een wegstervend lied. Een leeuwerik? Een man met lieslaarzen werpt zijn hengel uit in het kabbelende water van het haventje. Het mijmeren begint. Mijn gedachten golven over de grenzen van de tijd naar een ver verleden. Vakantie op de eilanden. De vroege ochtenden waarop ik samen met mijn vader viste. Of beter, hij viste en ik gooide mijn hengel uit, uren turend naar de dobber die maar niet onderging. Af en toe gooide ik een bolletje lokaas in het water rond de dobber en genoot dan van de school vissen die daarop afkwam. Weemoed. 

Een klas schoolkinderen stapt uitgelaten uit een afgeladen bus. Op het terras drinken we onze koffie. Vier mannen uit het Groene Hart. Luc vertelt over zijn beeldende ingreep in een bestaand 19e eeuws gebouw, de Karantijn, op de oostpunt van het eiland. Hij is erg benieuwd wat wij er van vinden.
Een paar minuten voor één uur komt Mark aangereden. Net op tijd rijdt hij zijn Green Wheels op het pontje dat op het punt staat uit te varen. Met een gulle lach stapt hij op ons af. Hij is blij ons te zien en net als Luc erg nieuwsgierig wat wij van de Karantijn vinden. Hij wil graag met ons van gedachten wisselen over een passende manier om de bezoekers over deze historische plek te informeren.

Enthousiast vertelt Mark over Tiengemeten. Over de bever. Over de Theunisbloem. De zeearend en al die andere tienduizenden vreemde vogels die hier neerstrijken. De vele verrrekijkers om de nekken van onze medepassagiers getuigen van het unieke karakter van dit gebied.

De overtocht duurt maar een paar minuten maar in die korte tijd neemt Mark ons mee naar het ontstaan van het eiland en vertelt over droogvallende slijkplaten die uitgroeiden tot zo’n tien ‘gemeten’, zeg maar 5 hectaren grond. Over de inpoldering vanaf de achttiende eeuw totdat het zijn huidige omvang kreeg, een eiland van ongeveer zeven kilometer lang en twee kilometer breed. In de twintigste eeuw waren er plannen om het bij Rotterdam te trekken, een vliegveld aan te leggen, een kerncentrale te bouwen en vervuild slib te storten. Het werd uiteindelijk nieuwe natuur. Daarvoor moesten de boeren, die hier eeuwenlang graan, aardappels en bieten verbouwden, van het eiland af, vond Natuurmonumenten. De laatste boer vertrok in 2007 en maakte plaats voor een weergaloze natuur. En voor een toenemende stroom bezoekers. Hoe lossen we het parkeerprobleem op dat daarmee ontstaat?

We meren aan in het kleine haventje van Tiengemeten. Op de kade staat Hugo, een heerlijke Hagenees die Luc en mij de vorige keer ‘gered’ heeft door ons op een onmogelijke tijd naar de Karantijn en weer terug naar de haven te rijden. Dit keer proppen we ons met zijn vijven in de Citroen C1 en rijden westwaarts over een slingerende dijk langs prairieachtige weides waar een paar Hooglanders grazen. Een folly in de verte.

Zo’n tweehonderd meter  van de Karantijn stopt Mark en stelt voor dit laatste stuk er naar toe te lopen. In stilte lopen we door kniehoog gras en langs rijen bloeiende vlier in de richting van Luc’s her-schepping. Is dit décor? Echt of bordpapier? Een rekwisiet? Wat is de functie? Het is kapot, verwaarloosd. Nee, toch niet... Gaan ze dit nog restaureren of conserveren? Als ik dichter bij kom blijkt het echt te zijn. Het bouwsel is zo oud als het lijkt. Vervlogen huiselijkheid. ‘Unheimisch’.
Langs de betonnen vloer die van buiten door het huis loopt, groeit al groen. In het midden liggen  karkasjes naast een nestje dat uit de nok van het dak gevallen is. Een kreupel onvolgroeid kauwtje zit ernaast. We zijn aangedaan door de aanblik er van. Luc pakt het kauwtje en vraagt wie het uit zijn lijden wil verlossen. Iedereen kijkt weg en zwijgt.  Het beeld versterkt de weemoed die we allen ervaren op dat moment. Het huis en het kauwtje laten ons niet onberoerd.  De vergankelijkheid verbeeld, letterlijk gelaagd...prachtig en beklemmend. Ik voel opluchting als we de dijk oplopen.  Ieder in zijn eigen tempo. Dus dit is wat Luc al zag. Over de betonnen vloer die van buiten door het huis loopt, stappen we op de dijk. Zeilbootjes. Een verdwaalde orchidee. Bij de herberg eet ik witbrood met te harde kroketten terwijl het kreupele kauwtje water drinkt uit de hand van Luc. Bij het verlaten van de Herberg zet Luc het kauwtje in de struiken.

Voordat we de auto instappen luister ik nog even naar de straffe wind die door het riet giert. Een grauwgans met wel 10 kleine kuikentjes waggelt naar het water. “Goed opletten, kindjes, “zei Moeder Gans in mijn verbeelding en wees de kindjes op een prachtig futenballet een paar meter bij hen vandaan. De balts der baltsen. Een fenomenale choreografie. “Kijk, dat is nou Liefde,” sprak de Moeder. We stappen in en weten dat we weer terug zullen komen. Wat een eiland.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten