De gemeenschap wordt
opgebouwd uit levende onderlinge relaties, maar de bouwmeester is het levende,
wekende midden. Een citaat van Martin Buber en bij het herlezen van deze
zin, zie ik dat er wekende in plaats van werkende midden staat. Ik laat het
staan. Het werkende midden is het wekende, oplossende midden. In mij rijst het
beeld van een aangekoekte koekenpan. Ik kan dan erg mijn best doen en de bodem
losschrapen, of ik kan de pan onder water zetten en de tijd het werk laten
doen. Eigenlijk gaat dat voor veel zaken op. Gewoon de tijd de ruimte geven.
De ruimte bestaat bij de gratie van de begrenzing. De leegte
is de inhoud van de ruimte. Die leegte is onbegrensd en onafhankelijk van de
ruimte. Die leegte is gevuld met energie. Niet te zien maar wel waarneembaar.
Iedereen die rond een kampvuur heeft gezeten, kent de kracht van dat lege
midden. En de warmte van de vlammetjes. Daar in het midden ligt het
leidinggevend principe. Zonder dat het vastgelegd kan worden. Niemand heeft er
het alleenrecht op en iedereen heeft er toegang toe. Daar begint het proces van
samen nieuwe woorden, een nieuw taalraam vinden voor het waarom en waartoe van
het grotere geheel. Een verbinding zoekend en vruchtdragend proces. Zonder dat
Taalraam wordt het al snel Laat maar. Dezelfde letters maar door
onverschilligheid in een fatalistische context geplaatst. Niks zo erg als
onverschilligheid. Onverschilligheid roept extremisme op.
In turbulentie worden extremen zichtbaar. En extremen lossen
zich op in de nuance. In het levende, wekende midden, de bron van de krachten
die in vrijheid tot ontwikkeling kunnen komen. En putten we uit deze bron of
putten we deze bron juist uit?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten